.
S’ochtends in de kring is het niet ongewoon dat Evi haar vinger opsteekt; ‘juf, ik moet echt, echt heel nodig naar de wc!’ Ondanks het demonstratieve geschuifel op de stoel is mijn antwoord meestal nee. De ervaring leert dat het zitten in die kring haar gewoon een beetje te lang duurt en dat als ik haar laat gaan er nog tien anderen echt geen minuut langer meer kunnen wachten.
Vandaag wordt het wc-bezoek uitgesteld tot later op de ochtend. De onderwijsassistente komt haar tijdens de speelwerktijd tegen in de wc-ruimte. Daar staat ze, wijdbeens, kaplaarzen aan, tussen klapperende deurtjes temidden van het kindergewoel. ‘Ik moet echt heel nodig plassen!’ roept ze vrolijk terwijl ze direct maar de daad bij het woord voegt. Haar laarzen stromen vol. Met grote interesse volgt ze hoe de onderwijsassistente op zoek gaat naar schone, droge kleren. In haar rugzak vinden ze wel een broek maar geen sokken. In de mand met reservekleding blijken naast sokken ook leggings en een maillot te liggen. Er is zelfs een bloemetjes-broek en iets dat op een rokje lijkt. Eigenlijk wil ze wel een jurk aan of een rok, kan dat ook? Maar nee, ze krijgt alleen de sokken.
Een uurtje later komt ze naar mij toe: ‘Ik heb per ongeluk in mijn broek geplast, echt per ongeluk.’ Voor sommige kinderen is dat een hele gebeurtenis zo niet voor Evi. Gezellig kletsend gaan we weer op zoek naar droog ondergoed. De mand kent ze al en nee hoor, geen probleem; ze doet de kleren zelf wel even aan.
Als ze vlak voor de lunch weer komt melden dat haar broek nat is, vis ik de laatste onderbroek uit de steeds leger wordende mand. ‘Dit is echt de laatste keer hoor! Dan zijn ze op.’ ‘Moet ik dan een jongensonderbroek aan?’ vraagt ze enthousiast. ‘Zitten die in de andere mand?’ Ze wil ze wel even zien en kijken wat dan eigenlijk het verschil is.
En natuurlijk: Als ik buiten kom na mijn eigen korte pauze heeft ze toch weer, een heel klein beetje, in haar broek geplast. ‘Maar het ondergoed was op, weet je nog?’ ‘Er is toch nog een jongensonderbroek, die wil ik wel hoor!’ Ze kijkt me verwachtingsvol maar ook wel wat uitdagend aan. Ik zie dat de schade dit keer beperkt is gebleven en zeg dat we dat niet gaan doen. ‘Oké!’ En weg is ze. Weer een hoop geleerd over hoe het gaat in de wereld en hoe je daar zelf in kunt bewegen.
Thuis wordt genoten van de gebeurtenis die tijdens een wandeling weer bij mij op plopt en waar ik natuurlijk in geuren en kleuren over vertel. Iedere keer dat manlief daarna iets in de krant leest over burgerschapsvorming in het primair onderwijs hoor ik hem gniffelen en zegt hij ‘maar de beste les in burgerschap is toch uitproberen hoe vaak je in je broek kunt plassen, welk ondergoed je daarna uit kunt zoeken en wanneer de grens is bereikt’.