Spel
‘Hebben jullie een klok?’, vraagt de collega die met vier kinderen uit mijn klas aan het werk is in ons Dino-Museum op de gang. ‘Er waren namelijk twee bezoekers in het museum; een moeder met haar kind, zij wilden niet weg toen het museum ging sluiten. Maar ja, er was ook helemaal geen klok en we wisten niet wanneer het museum open en dicht was. Als je een blaadje hebt en een voorbeeld, dan maken we een klok voor in het museum.’ De kinderen volgen alles heel geconcentreerd. Ik zie spelplezier, ernst, verwondering, een enthousiast soort gretigheid en ik geniet. Balancerend op een stoeltje tast ik boven op de kast naar de klok zonder batterij waarvan ik mij herinner dat ‘ie daar nog lag. De kinderen zien het eerder dan ik; het is de kleurenklok waarvan het glas gebroken is. En nee, ze willen een ‘echte’ klok. Na even verder zoeken is ook die gevonden.
.
Maken
Het groepje strijkt neer aan de tekentafel en vanuit mijn ooghoek zie ik hoe ze elk op hun eigen manier aan de slag gaan. Pieter merkt op dat hij geen cijfers kan schrijven. Elin, Yente en Rosalie hebben daar geen moeite mee en beginnen direct met het tekenen/krabbelen van symbolen.
Ook Pieter werkt heel aandachtig aan zijn klok. Hij kijkt goed en start met de vele streepjes aan de rand. Dan is hij geconcentreerd bezig met het inkleuren van grote delen van de cirkel. De kinderen geven later zelf aan waar de klokken moeten hangen in het museum. Nu kan de gids er tenminste naar wijzen!
Delen
Toch haal ik de klokken na de speel-werktijd van de muur om ze in de kring te laten zien aan de rest van de groep. Alle vier de kinderen zijn nog niet zo heel taalvaardig. Ik begin daarom met het vertellen van het museum-verhaal zoals ik dat vanuit de verte heb gezien. Rosalie, die tijdens kringmomenten meestal achterstevoren zit en andere dingen doet, is meteen een en al oor. Elin begint te vertellen wat er allemaal in het museum te zien was en ook de verlegen Yente is duidelijk betrokken; ze lacht, zegt regelmatig ‘ja, ja ….’, springt op en lijkt al haar voelsprieten uit te strekken. Ik vraag Pieter naar zijn klok. ‘Hoe werkt hij? Is hij al af of moet er nog iets bij?’
Pieter wil duidelijk meer vertellen maar kan de woorden niet goed vinden. Er komt hulp uit onverwachtse hoek. Maria oppert: ‘Ik hoop maar dat het rode ‘dicht’ betekent en het blauwe ‘open’ want dan kun je lekker lang naar het museum.’ Ik weet niet of hij dit zo bedacht had maar het lijkt wel of er een lichtje aangaat. ‘Ja’ antwoordt hij volmondig, ‘als ‘ie op rood is, is ‘ie dicht en als ‘ie op blauw is, is ‘ie open’. Hij bedenkt nu dat er nog een wijzer bij moet en kan uitleggen hoe dat dan werkt. Ondertussen denk ik terug aan de kleurenklok, best mogelijk dat hij dat beeld heeft vast gehouden terwijl hij zijn ‘echte’ klok tekende.
Ik vraag Maria of ze morgen samen met Pieter de klok wil afmaken. Zeker wil ze dat, allebei knikken ze enthousiast. Eigenlijk staan ze al bijna in de startblokken.
.
Denken door dingen (te maken)
Het duurt nog twee dagen voordat we er tijd voor vinden. En dan nog moet Maria wachten tot Pieter klaar is met een ander werkje. Dat doet ze heel geduldig, ze zoekt alvast de spullen bij elkaar en wacht. Hoe ze het doen heb ik niet gevolgd maar na een kwartiertje is er een prachtige gekleurde klok. We zoeken samen een wijzer en een splitpen; de klok is af!
In de kring laten ze zien hoe de klok werkt. ‘Kijk als ‘ie zo op blauw staat is het open.’ ‘Maar’, zegt Maria, ‘als ‘ie daar op dat grijze stukje is, daar in het blauw, dan is het wel open maar dan zijn de mensen van het museum even aan het eten. Dus dan kun je niet naar binnen toe.’ Het is alsof Maria een knopje aanzet. Plotseling heeft Pieter een heleboel te vertellen. Moeiteloos vindt hij de goede woorden. Want kijk, er is ook allemaal groen aan de rand van de klok. Dan kun je beter niet naar het museum gaan want dan is er hele harde muziek. Ook als het museum dan open is kun je er beter niet heen gaan want dan doet het pijn aan je oren. Ik ben een beetje verbaasd en kan het niet zo snel volgen maar de andere kinderen weten precies wat hij bedoelt. Ineens is iedereen ‘aan’, vingers vliegen de lucht in, vragen buitelen over elkaar heen. ‘En dat kleine vlekje; daar aan de onderkant, wat gebeurt er dan?’ ‘Dan is er een feestje van de Turtles’, weet Pieter meteen. De klok is een wereld geworden waarin zich van alles af blijkt te spelen; ballonnen worden opgeblazen, verjaardagen gevierd, mensen gaan even naar de wc in het museum, het is er stil of er is juist hele harde muziek. Zonder enig probleem verplaats je je van de ene gebeurtenis naar de andere. Iedere plekje in de tijd heeft zijn eigen plaats, kleur en structuur.
En ik denk aan mijn eigen zoon die, jaren geleden toen hij net op school zat, vroeg wat toch een ‘half dagje’ was. Toen ik zei dat hij op woensdag maar één keer naar school ging en dat je dat dus een half dagje zou kunnen noemen, deed dat duidelijk een belletje rinkelen. ‘Maandag’, vertelde hij, ‘is een beetje geel en dat is hier.’ Op zijn tenen ging hij boven op de leuning van de bank staan, ondertussen zo hoog mogelijk de lucht in wijzend. ‘Dinsdag’, ging hij verder, ‘is een beetje hard en dat is hier’. Zo sprong en kroop hij de kamer door, over de tafel, onder stoelen, van het raam naar de keukendeur en weer terug. Iedere dag van de week had een eigen plek, een kleur, eigenschap of gevoel.
.
Denken in taal
Voor ons is het vanzelfsprekend om te denken in taal. Het woord ‘klok’ staat voor iets dat de tijd meet in uren en minuten. Er zijn allerlei soorten klokken; een ronde klok met cijfers en wijzers, een digitale klok, een koekoeksklok, een staande Friese klok die om het uur slaat met lage galmende slagen of zelfs dus een kleurenklok. Wij krijgen ook beelden (en misschien geuren, kleuren, geluiden, tast-sensaties, gevoelens) bij het woord klok. Toch weten wij heel snel wanneer iets binnen het concept klok valt (een apparaat dat de tijd meet in uren en minuten). Daarnaast denken we ongeveer hetzelfde over het concept ’tijd’ als de mensen om ons heen.
Welmoed Ekster beschrijft in haar artikel: Het verbeeldend woordklankgebruik van kinderen, blz. 60 – 80, hoe jonge kinderen nog niet denken in zulke ’talige concepten’ maar eerder in samengestelde, concrete voorstellingen. Zij noemt dit ‘woordklankverbeeldingen’. Zo’n woordklank is opgebouwd uit beelden, gevoelens, geuren, kleuren, geluiden en ervaringen die ooit benoemd werden met dat bepaalde woord. Ook als kinderen ‘vertellen’ over hun ervaringen en ideeën, gebruiken ze taal waarschijnlijk niet zoals wij dat doen. Veel meer spelen ze ervaringen uit. Ze gebruiken beelden, tekeningen, geluiden én woorden om duidelijk te maken wat er in hen omgaat.
Pieter gaf mij, met zijn bevlogen verhaal over wat er allemaal kon gebeuren in de tijd op zijn klok, een inkijkje in hoe het verbeeldend denken van jonge kinderen eruit kan zien. Het maakt mij stil en voorzichtig. Laten we niet te snel oordelen over de mogelijke taalachterstand van kinderen. Laten we vooral heel goed kijken en luisteren!