.
Het is koud buiten. De kinderen kijken mij een beetje vragend aan. Wat gaan we doen? Tikkertje? Of heb ik een ander plan? Ik laat mij verleiden tot een snelle jacht op wegstuivende kinderen. We rennen ons samen warm.
Een nieuwe speel/leer-omgeving
Sinds de herfstvakantie werk ik twee dagen per week in een groep 1/2 van kindcentrum de Vindplaats in Amsterdam. In Oktober streken we neer in een geweldig, nieuw gebouw met ateliers, ruimtes voor muziek, gym, beeldende vorming en dans, een binnenzandbak en op het dak een prachtige plantenkas. Samen met twee pedagogisch medewerkers zoek ik mijn weg in de kleine stamgroep-ruimtes (huisjes), op de verschillende (speel-)leerpleinen en in de andere ruimtes.
Met bewondering, en ook soms wel verbazing, kijk ik naar hoe mijn collega’s voortdurend nieuwe ideeën en materialen de groep in ‘gooien’ . Het genereert een stroom van activiteiten. Van bellen blazen tot ballonnen in de lucht houden, verzamelen en doorprikken. Van doosjes overgooien, tot karton betekenen, je verstoppen in grote verhuisdozen of dansen in een outfit die je hebt gekozen uit een berg verkleed-kleren. Ik zie de kinderen genieten van het overgieten van rijst, het spelen met kinetisch zand, het verstoppen van kerstballen, en toch …. Nu ik even alleen met mijn groepje buiten ben merk ik hoe afhankelijk de kinderen zijn van mijn inbreng.
Dat is niet hoe ik gewend ben te werken. Ik dacht dat ik graag improviseerde maar merk dat ik toch altijd lang nadenk over mijn inbreng. Ik wil aansluiten bij de ervaringen van de kinderen maar heb daar toch ook altijd een bedoeling mee. En ook het inrichten van een rijke speel/leeromgeving is een aftastend proces waarbij ik regelmatig weer op mijn schreden terugkeer. Waarom doe ik eigenlijk wat ik doe? Terwijl alles en iedereen voortdurend verandert volgens een eigen onnavolgbare dynamiek, probeer ik mijn rol te vinden. Het maakt me aarzelend en onzeker.
Taartjes verkopen
Moe van het harde lopen richt ik mijn aandacht op Omid die als enige met een kruiwagen tussen de rennende kinderen door scharrelt. Het zorgt ervoor dat de tikkertje spelende kinderen langzaam in kleine groepjes uiteenvallen. Een paar meiden helpen Omid met het maken van een zandtaart in zijn kruiwagen. Of ik misschien een taartje wil, vragen ze als ik langskom. Natuurlijk wil ik dat. In een bakje krijg ik een heerlijke aardbeientaart met chocola en slagroom. ‘Moet ik ook betalen?’ vraag ik. ‘Ja’, zegt Yasmina met glimmende ogen, ‘honderdduizend euro!’ Hè, laat ik dat nou net niet bij me hebben; zoveel geld. ‘Oh nee, het is 2 euro’, antwoord ze vlug. Ik doe net alsof ik haar twee munten geef maar dat voldoet niet. ‘Je moet echt betalen!’ Ik kijk rond en pak twee stukjes van de houtsnippers op de grond. Even aarzelt ze maar dan accepteert ze het toch.
Ondertussen sluiten steeds meer kinderen zich aan bij de taartenbakkers. Ook Amir en Mounir zijn geïnteresseerd maar hebben wel wat meer spullen nodig. Ik laat ze pannen en lepels halen uit onze binnen-zandbak. ‘Wel meteen terugkomen hè. En goed onthouden wat je meeneemt!’ Ze doen het keurig. Al snel worden de taken verdeeld. Er wordt gebakken en sommige taarten worden mooi versierd met wat achtergebleven kerstslingers. Amir en Mounir richten een echte kraam in. Omid rijdt druk met zijn kruiwagen tussen alle bedrijvigheid door. En de taartenverkoop draait al een grote ‘houtsnipper-omzet’.
Een beredeneerd aanbod
Terwijl ik van een afstandje sta toe te kijken komt Omid vertellen dat hij in zijn broek heeft geplast. Ook Gabriel blijkt een natte broek te hebben. En als we naar binnen gaan voor droge broeken sluit Luciana zich aan. Ik ben alleen buiten en installeer de kinderen snel, snel in de wc met schone kleding en een korte instructie. ‘Dat kunnen jullie, toch?’ Ja dat kunnen ze. Af en toe werp ik een blik naar binnen om te kijken of het nog goed gaat. Achteraf blijkt een collega een van de jongens zwervend tussen wc en leerplein te hebben aangetroffen met een natte broek. Ze heeft hem maar even verschoond. Is dit een kind dat zijn zelfstandigheid, met een beetje hulp, aan het ontwikkelen is? Of heb ík het niet goed georganiseerd?
Inmiddels is het tijd om naar binnen te gaan maar de kinderen hebben daar nog helemaal geen zin in. Nog niet alle taarten zijn klaar, er staat nog een rij voor de kraam en de jongens willen meer ‘geld’ verdienen. Ik stel voor om de taarten en het houtsnipper-geld mee te nemen naar de binnen-zandbak. Dat plan wordt enthousiast omarmd. Voorzichtig, zonder te morsen, brengen ze de zandtaarten naar binnen. Lepels worden verzameld en de houtsnippers komen in een leeg pannetje. Ondertussen denk ik na over mogelijke vervolgstappen. Kunnen we prijskaartjes maken? Een prijslijst? Aansluiten bij het komende kerstdiner?
Afstemming en overleg
Eenmaal binnen loopt het anders. De jongens die net nog vol zorg hun taartenkraam naar binnen verplaatsten herinneren zich ineens dat ze in de bouwhoek wilden spelen. Maar er zijn meer gegadigden voor die hoek en ze kunnen er niet meer bij. Mokkend blijven ze zitten in de kring. Als ik vraag wat hun plannen dan waren blijkt het eigenlijk niet om de bouwhoek te gaan maar om ‘minioms-petten’. Pas de volgende dag begrijp ik dat er een grote mand met verkleed-kleren in de buurt van de bouwhoek staat. En wat is er heerlijker dan je verkleden en vrolijk rond te rennen tussen de hoeken op het speel-leerplein. Want er zijn wel hoeken maar de grenzen tussen de verschillende plekken zijn diffuus en de inrichting verandert voortdurend van samenstelling.
Als de jongens uiteindelijk hun verzet opgeven en toch maar in de binnen-zandbak besluiten te gaan spelen, zijn de taarten en de houtsnippers verdwenen. Op de pleinen. werken en spelen verschillende groepen. De kinderen van de andere groep 1/2 waren niet buiten en hebben het ontstaan van de taartenverkoop niet meegemaakt. Natuurlijk merken ze niet op dat de pannen met zand en houtsnippers eigenlijk taarten en geld zijn. Het werken met kleine stamgroepen op gezamenlijke pleinen vraagt heel veel afstemming en overleg.
Elkaar verstaan
Voordat ik begon aan deze nieuwe baan vroeg ik me af of ik dat zou kunnen; werken met zoveel kinderen met een andere culturele achtergrond. Toch begrijp ik de meeste kinderen meteen, ook als ze geen of weinig Nederlands spreken. Het afstemmen en overleggen met collega’s blijkt veel moeilijker.
Juist omdat het voortdurend heen en weer bewegen van de stamgroep in het eigen ‘huis’, naar het samen spelen en werken op een plein, zoveel van de samenwerking vraagt, is goede communicatie broodnodig. Over concrete momenten maar ook over je visie op onderwijs, waarom je doet wat je doet. Allereerst moet je elkaar verstaan. Begrijpen van elkaar wat je bedoelt als je het hebt over een rijke leeromgeving, een beredeneerd aanbod, zelfstandigheid of het maken van een dagplanning. Jarenlange ervaring in de voorschool of in de buitenschoolse opvang blijkt anders te zijn dan jarenlange ervaring in het (kleuter)onderwijs. Het is een hele klus om elkaar goed te verstaan.