.
Hij begint al te praten voordat hij zit. ‘De spelers van mijn verhaal zijn ….’, met zijn armen maakt hij vechtgebaren, zijn lijf wordt groot en sterk om dan ineens in een schijnbeweging onderuit te duiken. ‘…… het gaat over een gouden T-rex met een giftige tong. En over een superheld. En de derde speler is de cheeta. Ze gingen naar het bos toe om de mensen te redden van het vuur.’ Zo snel als ik kan probeer ik mee te schrijven. Af en toe om verduidelijking vragend terwijl ik tracht de woeste woordenstroom wat in te dammen en samen te vatten.
Dries en Thomas zijn vandaag aan de beurt om een verhaal te maken voor ons verhalenboek. Later die dag zullen we de verhalen in de kring uitspelen terwijl ik de gedicteerde tekst voorlees. De verteller verdeelt de rollen, het speelveld is de ruimte binnen de kring en met elkaar maken we afspraken over hoe en waar de plekken en de handelingen uit het verhaal uitgebeeld worden. De werkvorm is geïnspireerd op de werkwijze van de Amerikaanse onderwijzeres en onderzoeker Vivian Paley. Juist de duidelijke en eenvoudige vorm geeft de kinderen veel vrijheid. De betrokkenheid van de kinderen op elkaar is enorm. En het is iedere keer weer een klein wonder om zo vanzelfsprekend een inkijkje te krijgen in wat de kinderen bezighoudt, waarover ze fantaseren, waarvoor ze bang zijn en waar ze enthousiast van worden.
De gebeurtenissen in het verhaal van Dries buitelen over elkaar heen. Soms stopt hij met praten om een denkbeeldig ‘groot lichtzwaard’ te pakken, zich te verdedigen met een schild of te schieten met een kruisboog. Dan weer kijkt hij rond om alvast te kiezen wie er allemaal mee mogen spelen in zijn verhaal.
Na Dries is Thomas aan de beurt en bij hem gaat het heel anders. Rustig komt hij bij mij aan tafel zitten. Als ik vraag hoe zijn verhaal begint denkt hij lang na. ‘Ik weet het nog niet’. ‘Over wie gaat jouw verhaal?’ vraag ik na een tijdje. Dat weet hij wel meteen: ‘Het gaat over de cheeta, een panter, en een nachtluipaard. En ook nog over een tijger en een zebra en een paard. Ze waren in het wild in Afrika’. Dan stopt hij weer en met zijn blik schuin naar boven kijkt hij van me weg. Het wordt spannend, ook voor mij. Alsof hij ergens wel weet wat hij wil vertellen maar er niet helemaal zeker van is of het wel mag. Ik moet mijn vragen zo stellen dat het lijntje niet breekt en ik hem genoeg ruimte en vertrouwen geef om zijn eigen ideeën te volgen. Veel verhalen voor het boek gingen de afgelopen tijd over wilde dieren die ontsnapten uit de dierentuin. Steeds vaker werden die dieren niet meer gevonden en leefden ze verder in het oerwoud. Als Thomas heel lang stil blijft vraag ik voorzichtig of ze het fijn vinden in het wild. ‘Ja!’ En dan met snelle schichtige blik, ‘want dan konden ze dieren dood maken. Ze konden heel veel dieren doden.’ Op mijn vraag hoe dat dan ging praat hij iets rustiger verder: ‘Het was in de avond. Ze waren wakker geworden. En toen zagen ze een zebra.’ Hij vertelt hoe er een val gemaakt werd voor het paard en hoe de dieren zich in groepjes verdeelden om de zebra te vangen. Uiteindelijk worden zowel het paard als de zebra gevangen en opgegeten. Thomas zegt er meteen bij dat als we dat gaan spelen de kinderen elkaar niet aan moeten raken. ‘Je kan gewoon in de lucht happen … kijk zo …. dat je niks voelt’. Later in de kring zie ik met verbazing het groepje roofdieren, allemaal jongetjes die regelmatig moeite hebben hun eigen gedrag te begrenzen, voorzichtig om elkaar heen bewegen. Ze klauwen met gevaarlijke, scherpe poten in de lucht. Happen in het luchtledige en rennen zonder elkaar aan te raken; snel maar toch zachtjes, achter de prooien aan. Dat wat ze nog niet kunnen in het echt lukt wel in het spel. En dat spel is het spel van de hele groep geworden. Alle toeschouwers zitten ze op het puntje van hun stoel. Sommige kinderen grommen als een cheeta of maken de bewegingen van het nachtluipaard. Maar dan krijgt Mirte, het meisje dat de zebra speelt, het benauwd. Doodstil staat ze tussen de grommende roofdieren. Dan holt ze naar mij: ‘Juf, ik wil niet meer!’. Ik zet het spel stil en geef de roofdieren een compliment. Wat deden ze het voorzichtig en toch waren het zulke echte roofdieren dat Mirte er bang van is geworden. Meteen steken een aantal jongens hun vinger op; zij durven wel.
Als we het verhaal van Dries spelen vraag ik eerst wie hij zelf wil zijn. Hij is niet een van de superhelden, zoals ik verwacht had, maar degene die de baas van de bandieten ging halen. Het waren gemene bandieten die kanonnen afvuurden op de helden. ‘Toen ging de T-rex op de eerste bandiet tegen zijn schild aan met een pijl schieten en toen ging de bandiet dood. Toen kwam de baas van de bandieten en die had een groot lichtzwaard meegenomen en ze probeerden allebei te smijten maar dat lukte niet en bij het goede team wel.’ Nick, eerst opgetogen omdat hij de bandietenbaas mag zijn, valt stil. ‘Dus ik ga dood?’ Eerst denk ik dat hij het niet zal doen. Nick wil altijd winnen en de sterkste zijn. Maar dan zegt hij: ‘Oké’. Dries vindt dat het bos onder de tafel in de kring is. ‘Is dat wel handig?’ vraag ik hem. ‘Moeten al die bandieten en helden dan onder de tafel vechten?’ Na even te hebben nagedacht beaamt hij; ‘juf je hebt gelijk, het bos is overal in de hele kring’. Zo wordt ook het verhaal van Dries gespeeld. Volgens samen bedachte regels. Er wordt voorzichtig gevochten en Nick valt aan het eind dood neer en blijft bewegingsloos liggen. Terwijl we naar buiten lopen jubelt Gijs boven alles uit: ‘Ik was de gouden T-rex met de giftige tong!’
Zie ook Vrij spel.