.
Het is een engelachtig jongetje. Dromerige ogen als spiegeltjes. Eerst kijkt hij alleen, zijn doekje veilig in zijn knuist geklemd. Hij lijkt op zijn tenen te lopen en als hij tekent houdt hij zijn potlood vast als een veertje dat zachtjes aait over het papier. Maar … hij weet alles van cijfers, telt, bijna zingend, in het Engels heen en terug tot minstens 50, vertelt terloops dat 2 en 8 10 is maar 3 en 7 ook en 4 en 6 en 5 en 5 natuurlijk. Het eerste wat hij mij vroeg was de maat van mijn schoenen om dit daarna tevreden te vergelijken met de maat van zijn moeder, zijn vader, zijn oma en zijn peuterjuffen. Ik was in kaart gebracht
Hij houdt best van buiten spelen, ook al is het spannend met al die steppen en fietsen die van verschillende kanten op je af komen en met karren die op hoge snelheid rakelings langs je heen denderen. Gelukkig heeft hij een vriend die hij nog kent van de peuterspeelzaal. Samen zijn ze werkmannen en sjouwen met planken en banden. Hij met in zijn ene hand het doekje dat als een klein vlaggetje fier in de lucht wappert terwijl hij met zijn andere hand probeert een band in evenwicht te houden. Ik zie hem schrikken van onverwachtse geluiden, van alle beweging die ongecontroleerd langs en door zijn spel heen flitst. En als zijn vriendje in die eerste weken een keertje ziek is of met iemand anders speelt staat hij onzeker in een hoekje van het plein. ‘Ik ga zo naar huis’, zegt hij terwijl de tranen een voor een uit zijn ogen druppen.
‘Juf, kijk eens wat ik al kan!’ zegt hij een paar maanden later. ‘Ik kan die hoogste al aanraken.’ En natuurlijk wil ik kijken hoe hij, nog steeds voorzichtig en met beleid andere kinderen ontwijkend, helemaal tot bovenaan het klimrek klimt. Eerst met zijn handen op de bovenste lat, daarna hoger en hoger. Totdat hij op de hoogste sport staat. Zijn vriendje is al ergens anders gaan spelen maar het deert hem niet. Even gaat hij helemaal op in wat hij al kan, zelf, in zijn eigen lijf. Om daarna achter de anderen aan te rennen.
Ieder kind ontwikkelt zich weer anders, denk ik als hij ineens samen met Anne langs komt huppelen. Ze zijn vogels, babyvogeltjes eigenlijk. Ze zoeken eten, fladderen achter elkaar aan, af en toe hand in hand. Het doekje is niet meer nodig.