Bouwplaats is een kunsteducatief project waarbij in onze school 2 ateliers ingericht zijn. Van bijna alle leerkrachten hoor ik regelmatig hoe geweldig de kinderen samenwerken in het atelier, hoe vanzelf dat gaat en hoeveel taal zij daarbij gebruiken. Heel anders dan in de klas.
Als ik de kinderen van mijn groep 1/2 vraag wat ze hebben geleerd tijdens het thema ‘Dieren en hun Bouwplaats’, waarbij we veel in het atelier werkten, is het opvallend dat ze allemaal over ‘wij’ praten.
We kunnen nu dinonesten bouwen. En vogelnesten met een beetje modder en stokjes en met blaadjes. We weten nu dat een krokodil in de dierentuin woont. Ja, en ook in een soort dam met een beetje groen, zoals een bever. We weten hoe we een nest van een ooievaar moeten maken; takken neerleggen, heel groot, stenen voor eieren en de sinaasappelnetjes gebruiken voor de eieren warm te houden. En zachtjes zegt Lotte: Samen spelen, samen delen. Samen spelen, samen delen? Ja, in het atelier gaan we samen spelen.
Als ik voorstel om op een middag nog een keer in het atelier te gaan werken beginnen de kinderen meteen afspraken te maken. Zullen wij straks samen op de Bouwplaats? Ja maar ik ga al met iemand anders, zullen we dan met z’n allen? Ook worden er met elkaar alvast plannen bedacht over wat ze zullen gaan maken vanmiddag.
Het is iets wat ik steeds weer zie als er in een school een atelier ingericht wordt waarin de kinderen met elkaar beeldend kunnen werken, spelen, onderzoeken en creëren. De meeste kinderen willen heel graag samenwerken, ideeën en gedachten worden gedeeld en razendsnel van elkaar overgenomen. Ze overleggen, maken samen plannen, stellen de plannen weer bij als er een ander idee langskomt en dat gebeurt bijna zonder ruzie. Ook kinderen die liever alleen werken vinden zonder problemen een plekje in het geheel. Is dat omdat de kinderen belang hebben bij de samenwerking, zoals iemand eens opperde? Ze kiezen zelf wat ze willen doen, hoe ze dat doen en met wie. Ze kiezen zelf het doel en kunnen de samenwerking ook weer stoppen of uitbreiden als ze dat willen. De kinderen lijken voortdurend uit op communicatie; met elkaar en met hun omgeving. Het is een steeds veranderende stroom met een heel eigen dynamiek die soms uitmond in wat een leerkracht eens ‘dan gaat het zoemen’ noemde.
Als we er nu eens voor zouden zorgen dat iedere basisschoolklas een atelier tot zijn beschikking had waarin de kinderen regelmatig op deze manier samen konden werken, zou dat niet veel effectiever zijn tegen pesten dan alle anti-pest-protocollen en –methoden die je nu om de oren vliegen? Al is dat natuurlijk niet de belangrijkste reden voor een atelier in school.