Speeldrift

IMG_2231

.

‘Er is een dierenmishandelaar bij ons in de klas!’ Iedereen, net nog druk en lawaaiig aan het opruimen, houdt geschrokken zijn mond. Ook ik en de onderwijsassistent. ‘DIE-REN-MIS-HAN-DE-LING!!!’ Ze spuugt iedere lettergreep met nadruk mijn richting uit. Haar ogen zijn groot van verontwaardiging, haar hele houding een en al onverzettelijkheid, haar blonde krullen gooit ze woest naar achteren. Ik denk aan een spin die een voor een zijn pootjes wordt uitgetrokken, een gestorven vlieg die wordt platgestampt.  ‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik voorzichtig. ‘Nou, een kikker is in een heel klein hokje gestopt. Gewoon GE-PROPT !’ Gespannen wacht ze op mijn reactie. Achter haar zie ik in de huishoek de vermoedelijke dader verstarren. ‘Ik wou ‘m alleen maar opruimen’ fluistert hij dan met een hoog stemmetje. Er begint me iets te dagen. We werken rond het thema vriendschap van de kinderboekenweek. Kikker van Max Velthuis logeert in de huishoek. Bovendien maken we aan het begin van het schooljaar samen onze ‘gouden regels’ en praten we regelmatig over hoe we met elkaar om (willen) gaan. Als ik tegen de potentiële dierenmishandelaar zeg dat kikkers wat meer ruimte nodig hebben omdat ze natuurlijk wel moeten kunnen springen, gaat er een zucht van verlichting door de klas. Een ogenblik later is iedereen weer aan het opruimen. De orde is herstelt. Zo ga je om met kikkers. Het is een spel, dat weten ze allemaal en toch is het bloedserieus.

.

In de kring lees ik het verhaal voor van kikker die een beertje vindt tussen de herfstbladeren. Dat beertje wordt zijn beste vriend. Met kleine poppetjes en attributen speel ik het verhaal ondertussen uit. Als ik vraag wie er wil spelen met de verteltafel van kikker in de speelhoek in de gang, nu ingericht als bibliotheek, steekt bijna iedereen zijn vinger op. Ook Catarina en Isabelle; twee jonge meisjes, verlegen, nog erg gericht op elkaar en niet altijd betrokken bij wat er in de hele groep gebeurt.  Ik geef ze het dienblad met daarop kikker en zijn vriendjes. Voorzichtig en geconcentreerd lopen ze ermee naar de gang om binnen een minuut weer voor mijn neus te staan. ‘Jullie mogen in de bibliotheek spelen hoor.’ ‘Echt?’ Een beetje onwennig maar opgewonden giechelend verdwijnen ze weer naar de gang. Als ik 10 minuten later kom kijken ligt kikker met beertje in het bedje te slapen, over de grond verspreid  liggen de herfstblaadjes, de anderen dieren en de twee meiden daartussen, fluisterend met elkaar en rommelend met de spulletjes. Ze hebben voorlopig mijn hulp niet nodig. De kinderen in de huishoek willen ondertussen boeken ruilen in de bibliotheek. Die blijkt vaak gesloten. Af en toe komen ze klagen bij mij: Dat ze boeken terug moeten brengen maar dat de bibliotheek dicht is. Of dat ze nog boeken aan het uitzoeken waren en dat toen ineens de bibliotheek gewoon weer dicht ging. Ik neem weer een kijkje op de gang. Isabelle en Caterina hebben het open- en dicht-bord ontdekt. Een op elkaar geplakte groene en rode cirkel aan een touwtje, door een andere groep gemaakt en met het touwtje aan de telefoon gehangen. Dit magische teken geeft ze ontzettend veel vrijheid. Als ‘ie op rood staat wordt dat door ieder kind gerespecteerd en kunnen ze zonder gestoord te worden de hele hoek ontdekken. Ze zitten op de hoge stoel achter de balie, typen op het toetsenbord, schrijven in de agenda, rommelen met kaartjes en spelen met de verteltafel en de boeken. Als ze het bordje omdraaien met de groene voorkant naar voren gonst het al snel door de gangen dat de bibliotheek weer open is en komen de kinderen uit de huishoek naar de bibliotheek. Dat is soms overweldigend want niet iedere bezoeker gedraagt zich zoals het hoort. Maar dan draai je gewoon het bordje weer om. Wat leren die twee meiden veel. Niet alleen sociaal en emotioneel maar ook cognitief. Want dat een bordje met een kleur een teken kan zijn voor het begrip ‘dicht’ of ‘open’ en wat die begrippen dan allemaal behelzen is belangrijke kennis. Het is ook een vaardigheid die je nodig hebt om later te kunnen gaan lezen en schrijven.

.

Ook Dries wil graag dat dingen gebeuren zoals hij ze bedenkt. Een jaar lang heeft hij goed gekeken naar het bouwen. Nu de oudsten naar groep 3 zijn begint hij zijn eigen plannen uit te voeren. ’s Ochtends bij binnenkomst scant hij de mogelijkheden; is er nieuw materiaal? Wat kan hij daarmee? Is de bouwhoek open en heeft juf zijn sleutelhanger nog niet bij een andere activiteit gehangen? Al snel bedenkt hij hoe je een huis kunt bouwen waar je zelf in past. Hij ontwerpt een dakconstructie, spaart een ruimte uit voor een raam, wat weer uitnodigt tot materiaal van buiten naar binnen schuiven of liever ‘werpen’, wat zelfs leidt tot het maken van een ‘bowlingbaan’. Andere kinderen helpen mee maar komen ook regelmatig vertellen dat Dries de baas speelt. ‘Nee, Lasse is ook de baas’, verdedigt hij zich, ‘maar ik ben de eerste baas.’ Als Nick huilend op de grond zit omdat hij door Dries op zijn hoofd is geslagen vraag ik hoe dat nou toch komt. ‘Hij deed niet wat ik zei’, komt er naar enige aarzeling welbewust uit. ‘Tja, dat is niet leuk. Maar nu zijn Lasse en Body al weggegaan omdat je boos op ze was en kijk …. Nick wil straks denk ik ook niet meer in de bouwhoek.’ Dit komt aan. Dries is even stil, zijn ogen lijken naar binnen te kijken. ‘Dat wil ik niet’, zegt hij dan, ‘ik wil samen spelen’. De dagen daarna probeer ik het samen bouwen wat meer te structureren. Aan het eind van de dag ruimen we op zodat de volgende dag andere kinderen weer nieuwe plannetjes kunnen maken. Sietse wil een kasteel voor de Ninjago’s bouwen. Ik laat hem beschrijven hoe dat er dan uitziet. Dries mag er ook aan meewerken. Voor de zekerheid vraag ik nog even na hoe dat kasteel er dan uit gaat zien. Ik zie de tweestrijd die zich binnen in hem voltrekt terug op zijn gezicht. Er verschijnt een rimpel op zijn voorhoofd, hij spert zijn ogen wijd open, wil zich omdraaien en niets zeggen maar weet ook dat dan zijn kans om in de bouwhoek te spelen voorbij is. ‘Een kasteel?’ Voor de Ninjago’s?’ Toch voegt hij zich. De jongens beginnen met overleggen maar krijgen al snel onenigheid. Eigenlijk wil iedereen een kasteel waar ze zelf als Ninja’s in kunnen of anders misschien een voertuig voor de Ninjago’s, alhoewel, dat wordt misschien weer veel te groot. Dat was alleen niet wat Sietse had bedacht. Het moest een kasteel voor lego-poppetjes worden. Na wat vragen van mijn kant gaat Sietse overstag. Ik vertel de jongens wel dat er niet zo veel tijd meer is. Ze moeten aan het eind van de middag opruimen. Misschien kunnen ze het gebouw tekenen voordat het weer afgebroken wordt. Zo weten ze morgen ook nog hoe het eruit zag. Nu gaat het snel. En als ik zeg dat we zo gaan opruimen en ze pen en papier geef, hebben ze onmiddellijk de taken verdeeld; ‘ik doe de voorkant!’, ‘ik de binnenkant’, ‘ik de buitenkant!’ Niemand speelt de baas en ik zie Dries genieten, ook al is het gebouw lang zo mooi niet als zijn eerdere gebouwen.

Als je aan kunt sluiten bij wat er bij de kinderen leeft lijkt alles wel vanzelf te gaan. En de kinderen willen spelen. Opruimen duurt lang en de kinderen moeten er steeds opnieuw toe worden aangespoord. Maar als je een hondje bent die alle op de grond gevallen papiertjes terug brengt naar haar baasje is het zo klaar. Het baasje moet dan wel steeds ‘apport!’ zeggen en ‘braaf’ en als een echt baasje de hond belonen. De jongens hebben zo opgeruimd als ik ze aanspreek als werkmannen die moeten zorgen dat de bouwplaats weer klaar is voor het nieuwe bouwwerk morgen. Ze hangen zelfs hun bouwtekeningen goed zichtbaar op het prikbord voor de nieuwe ploeg. En altijd weer moet ik met veel moeite mijn commentaar inslikken als er wordt opgeruimd met planken die vrachtschepen zijn en op ingewikkelde manieren alle over de grond verspreide steentjes naar de mand transporteren of als alle blokken eerst over een glijbaan moeten glijden voor ze op de goede plek belanden. Duurt veel te lang, denk ik dan. Maar eigenlijk is het zo klaar..

.

Verhaal van Mats
Verhaal van Mats

En nooit kan ik zo goed aansluiten bij de kinderen als wanneer we een door henzelf gedicteerd verhaal uitspelen. Toch ben ik verbaasd als Mats zegt dat hij de groene Ninja wil spelen uit zijn verhaal. ‘De groene? Maar er zijn toch alleen een rode en oranje krijger en een paarse Ninja?’ ‘Nee kijk’, en hij wijst naar zijn tekening, ‘dit is de groene Ninja.’ En dan volgt er een lang verhaal over de gevechten van de groene Ninja. Zijn spelverhaal was helemaal niet gestopt toen ik stopte met typen. Mats leert iets over de permanentie van geschreven taal maar ik leer over de verhalen die je kunt vastleggen in tekeningen en over kleuters die leven in een groot, doorlopend, meanderend spelverhaal dat zichtbaar wordt in wat ze maken en doen.

Waarom spelen kleuters zo graag? Waarom zitten ze niet het liefst met een boekje in een hoekje of doen ze bij voorkeur de taakjes die ze opgedragen krijgen? Het heeft te maken met de manier waarop ze denken, de manier waarop ze de wereld om hen heen ontdekken en steeds beter gaan begrijpen. Het heeft te maken met hoe ze leren. Als het lukt om aan te haken bij dat spel zie je volgens mij de meeste ontwikkeling. En hoe rijker het spel hoe beter de voorwaarden voor het meer formele leren later. Lieve, die meteen zag dat kikker in een veel te klein hokje was gepropt, heeft veel moeite met het maken van series van groot naar klein of dik naar dun. Een leerdoel deze maand. Moet ze nog een extra werkblad maken of kan ik haar uitnodigen om in de bouwhoek voor dieren van verschillende grootte hokjes te bouwen waar ze in passen? En kan ik een stapje terug doen, ook als ze niet meteen doet wat mijn bedoeling was? Vertrouwen we erop dat de kinderen in een rijke omgeving leren waar ze op dat moment aan toe zijn? En kunnen wij daarbij onze oren en ogen open houden en proberen te begrijpen wat we horen en zien zonder meteen in te grijpen? Alle leerdoelen, weekplanningen, kleine kringen en afvink-lijstjes maken het er niet gemakkelijker op. Maar de kleuters met al hun speldrift zijn een goede leermeester.